Uitgeverij Lebowski, 2017
Wedervaring (Widerfahrnis), het boek waarmee Bodo Kirchhoff in 2016 de Deutscher Buchpreis won, telt nog geen 200 bladzijden, maar is niet een-twee-drie te typeren. Toen ik het vertaalde, kreeg ik steeds meer zin om net als de hoofdpersonen met mijn lief in de auto in een paar dagen van Beieren naar Sicilië te rijden, tot we bij de zwarte olifant op het domplein van Catania zouden staan. Alvast één etiket: een aanstekelijke roadnovel. Maar ook een roman over twee zestigers met de geestelijke bagage van een heel leven die voorzichtig verliefd op elkaar worden. En ook een roman over een bizar fenomeen in onze tijd: het letterlijk door elkaar heen lopen van vluchtelingen die veiligheid, en toeristen die vertier zoeken in zuidelijk Europa. En een roman over het telkens weer doorschemerende verlangen van de hoofdpersoon om het leven als een boek te zien, als een verhaal waaraan je kunt blijven schaven, waarin je woorden kunt veranderen, zinnen kunt corrigeren, waaraan je achteraf zelfs een andere draai kunt geven. En dan telkens weer het besef dat het leven geen boek is, dat beslissingen waarvan je indertijd dacht ze het beste voor je waren of die je achteloos hebt genomen, zonder er echt bij stil te staan, achteraf gezien fouten blijken die je heel graag terug zou draaien om je leven alsnog een andere wending te geven, gemiste kansen alsnog te grijpen, maar daarvoor is het te laat. Je kunt hooguit proberen om langs een andere weg nog iets goed te maken, zoals de hoofdpersonen in dit boek. Ook dan neem je weer beslissingen. En of dat dan de juiste zijn?
De eerste zin uit Wedervaring luidt:
Diese Geschichte, die ihm noch immer das Herz zerreißt, wie man sagt, auch wenn er das nicht sagen würde, nur hier ausnahmsweise, womit hätte er sie begonnen?
Dit verhaal dat hij ook nu nog hartverscheurend vindt, zoals dat dan heet, ook al zou hij het niet zo zeggen, alleen voor deze ene keer, hoe zou hij het begonnen zijn?
Een intrigerende zin. Hoezo ‘hätte’? Hoezo ‘zou’? We hebben toch een boek voor onze neus? De schrijver heeft het toch geschreven? En waarom verontschuldigt hij zich voor het gebruik van een cliché en gebruikt hij dat dan toch? Als je even doorleest, valt het kwartje. Julius Reither, de mannelijke hoofdpersoon, lijdt aan een beroepskwaal. Als kleine uitgever met maar één medewerkster heeft hij zijn hele leven de manuscripten van anderen geredigeerd en gecorrigeerd, zodat hij het boek dat hij nu zelf schrijft als het ware leest als dat van iemand anders en telkens zoekt naar andere formuleringen, niet per se mooier, maar echter, oprechter, authentieker. Hij heeft een bloedhekel aan clichés, maar nu hij zelf schrijft, moet hij geregeld vaststellen dat ook hij er niet aan ontkomt. Zo betrapt hij zich erop dat hij een kind dat zijn reisgenote en hij onderweg tegenkomen ‘een beetje vreemd’ noemt, en voegt daar dan aan toe: ‘Vreemd, dat was een nietszeggend woord waar hij altijd een kringeltje onder had gezet. Je kon het natuurlijk gebruiken, het viel niet op, maar het bracht de zaak ook niet verder.’ Het is maar één voorbeeld. De kritische zelfreflectie van de auteur op wat hij schrijft maakte ook mij als vertaler onzeker en dat was meteen ook het lastigste aspect van deze vertaling. Ik heb veel getwijfeld, zinnen telkens weer herschreven, woorden telkens weer vervangen, veel gewroet en gepulkt, maar eerlijk gezegd was dat ook heel leuk. Na een aantal ingewikkelde vertalingen waarvoor ik veel research moest doen, was dit boek voor mij als vertaler een snoepje, of nee, laat ik het anders zeggen: een lekkere truffel. Qua research hoefde ik alleen virtueel door Sicilië te reizen en me te verdiepen in de namen van hoeden. Waarbij ik nog wel even in mijn maag heb gezeten met de Mailand Strohmelone, die in alle hoedenwinkels op internet echt Mailand Stro Bolhoed werd genoemd, en niet bijvoorbeeld Milanees bolstrohoedje. Maar aan gladstrijken doen we als vertalers niet, dus het bleef Mailand Stro Bolhoed.
Mocht ik hierboven de indruk hebben gewekt dat Wedervaring bestaat uit een aaneenschakeling van filosofische overpeinzingen, dan wil ik die nu gauw wegnemen. Los van alle reflectie ontspint zich een verhaal dat niet alleen aangrijpend, maar ook spannend is. Reither, de wat snobistische uitgever in ruste (die zich het liefst bij zijn achternaam laat noemen) krijgt op een zomeravond bezoek van Leonie Palm (alias Palm, want ook zij geeft de voorkeur aan haar achternaam), hoedenmaakster in ruste. Palm heeft een trauma van zich afgeschreven, dat boekje in eigen beheer uitgegeven en een exemplaar in de bibliotheek van de residentie gezet waar beiden sinds hun pensioen een appartement hebben betrokken. Zij heeft hem het boekje zien meenemen en wil eigenlijk wel weten wat hij er als uitgever van vindt. Maar hij weet niet wie zij is als ze bij hem aanklopt, zodat hij ons, lezers, nog in alle gemoedsrust kan vertellen: ‘Het ging over een jonge vrouw die (…) ’s nachts in de ijzige kou dronken bij een meer in het bos ging liggen en doodvroor. Dat soort dingen had hij voortdurend op zijn bureau gekregen, het meeste stuitend.’ En tegen haar kan hij nog in alle gemoedsrust zeggen: ‘Wist u dat de steeds meer om zich heen grijpende wens om je naam niet alleen op je voordeur maar ook op de kaft van een boek te zien de dood voor het goede boek betekent?’ Maar tijdens de romantische reis die ze op die zomeravond spontaan zijn begonnen, krijgt hij al snel een vermoeden. Kan het wel iets worden tussen twee mensen die in elk geval in dit opzicht diametraal tegenover elkaar staan? O, jawel. Het leven bestaat uit meer dan uit boeken alleen en misschien is er wel meer wat hen bindt dan wat hen scheidt. Terwijl ze door het zonnige Italië toeren, ligt het geluk een hele tijd voor het grijpen. Tot het leven met al zijn nukken en grillen, waar je nooit vat op krijgt, er toch weer een stokje voor steekt.