Uitgeverij Pluim, 2020
Over vissen met tanden, chagrijnige zwanen en het geluk van een bijzondere recensie
Langs de rivier van Esther Kinsky gaat over een vrouw die in haar bestaan op een dood punt is beland. Waarom is onduidelijk en doet er ook niet zo toe. Acht maanden ‘parkeert’ ze haar leven, zoals ze het zelf noemt, in een goedkope huurwoning in een verwaarloosde wijk in Oost-Londen, waar moslims, orthodoxe joden en immigranten uit Afrika en Oost-Europa naast elkaar leven. Ze wandelt er langs de Lea, elke dag een stukje, de hele rivier af, van Springfield Park tot aan de monding in de Theems. Ze beschrijft wat ze ziet: bosjes en struikgewas, braakliggende landjes, sportvelden, een in onbruik geraakte ijsbaan, verlaten fabrieken, woonwagens, een kattenbegraafplaats, reigers in het riet, zwanen en vogels. Terugkijkend vertelt ze over andere rivieren, in Canada, India, Polen, Hongarije, en de Rijn in Duitsland, waar ze is opgegroeid. En met een meelevend oog voor hun beslommeringen toont ze fragmenten uit het leven van allerlei mensen die ze toevallig ontmoet of die bij haar in de straat wonen: een waarzegster, een groenteboer, een Kroaat met een tweedehandskledingwinkel en niet te vergeten de koning, een schitterend uitgedoste zwarte man die in het park de raven om zich heen verzamelt en met wie de roman begint en eindigt.
Tot zover een korte samenvatting van de inhoud.
Als iemand mij zou vragen een dichtbundel te vertalen zou ik nee zeggen. Vanuit de gedachte dat een mens zich bewust moet zijn van haar beperkingen. Maar toen ik een paar bladzijden van Langs de rivier had vertaald, besefte ik: dit mag dan wel proza zijn, maar veel elementen zijn afkomstig uit de poëzie. En de schrik sloeg me om het hart. Kon ik dit wel?
Wat zijn dan die elementen? Wat is het verschil tussen proza en poëzie? Is er nog wel zoveel verschil sinds de vaste regels voor rijm en metrum in de poëzie zijn losgelaten? Op het eerste gezicht misschien niet, maar bij poëzie hoor je het afwijkende taalgebruik als je een tekst hardop leest: het ritme, de klank van de woorden, de allitteraties en binnenrijmen, de bijzondere beeldspraak. Zoals in het volgende voorbeeld, waarin de hoofdpersoon zich de hand laat lezen door een waarzegster die ze maar moeilijk verstaat:
Die Worte schnappten nach meinen Ohren, tückische Fische, die womöglich kleine scharfe Zähne im geschürzten Maul hatten.
De woorden hapten naar mijn oren, geniepige vissen met een getuite bek waar misschien wel scherpe tandjes in zaten.
Wat hierboven gebeurt, heet in vaktaal personificatie: een vorm van beeldspraak waarbij levenloze dingen als levende wezens worden voorgesteld. In Langs de rivier staan er veel, de ene nog mooier dan de andere. Mijn favoriet zijn de hoogspanningsmasten. Vroeger lette ik er niet op, maar sinds ik Kinsky heb vertaald, zie ik ze overal als vriendelijke reuzen in het landschap staan:
Ich kehrte auf den Pfad zurück (…) zwischen offenem Gelände und den Strommasten, die wie verlorene harmlose Riesen immer bereitstanden, erstarrt auf der Ebene, dünn, unbeweglich, zart, die nutzlosen sechs Arme unbeholfen abgespreizt wie zum Zeichen ihrer Wehrlosigkeit oder auch ihrer Ratlosigkeit über die Richtung, die sie einschlagen sollten.
Ik keerde terug naar het pad (…) tussen open terrein en de hoogspanningsmasten, die als verdwaalde ongevaarlijke reuzen altijd paraat stonden, verstard op de vlakte, rank, roerloos, gracieus, met hun zes nutteloze armen onbeholpen gespreid als teken van hun weerloosheid, of van radeloosheid omdat ze niet wisten welke kant ze op moesten.
Mooie voorbeelden, maar goed te vertalen, moest ik daar nou zo bang voor zijn? De originele vergelijkingen en metaforen, de secure termen, de allitteraties en binnenrijmen… het wende naarmate de vertaling vorderde en ik kreeg er steeds meer plezier in. Maar waar ik wel tot het eind toe mee heb geworsteld, was het ritme van de rijke, volle, en soms ook heel lange zinnen, waarin elk woord, elke lettergreep, elke klank telde, prachtige, rijpe perziken, die dreigden te verschrompelen als ik er niet in slaagde ze heelhuids over de taalkloof heen te tillen. In mijn binnenste noemde ik zo’n zin soms een gedicht op zich. Toen niet veel later, enkele weken nadat het vertaalde boek was verschenen, een gerenommeerde Nederlandse dichter daar ook zo over bleek te denken, maakte mijn hart dan ook een sprongetje van blijdschap.
Schrijvers van wie pas een boek is gepubliceerd, kijken verlangend uit naar recensies. Vertalers doen dat ook. Als er in zo’n recensie iets over de kwaliteit van de vertaling wordt gezegd, is dat fijn, maar wat vooral voldoening schenkt is een beoordeling waaruit blijkt dat de recensent in kwestie zich werkelijk heeft verdiept in het boek waaraan jij zo lang hebt gewerkt, dat hij of zij het heeft gelezen zoals jij het las en er dezelfde schoonheid in ontdekte. Met Langs de rivier ben ik in dit opzicht niets tekortgekomen. De roman is gunstig en soms haast lyrisch besproken in kranten en op sites die ertoe doen. Maar er was één recensie die er voor mij boven uitsteeg en dat zult u in het licht van wat ik hierboven schreef begrijpen. De recensent schrijft: ‘Het proza is zeer poëtisch en kan gemakkelijk als gedicht worden genoteerd. Ik hoef alleen de verleden tijd en typische proza-wendingen te veranderen:
Old River Lea
‘Chagrijnige zwanen houden de wacht
over de tamme, bevaarbare Lea
vlak na de vertakking bij de stuw
waar de wilde Lea zich afsplitst.
Norse bewakers, voor een deel al ten prooi
aan de blije verwildering, in oud geworden
zwanenwit, dat, hoe vuil ook, oplicht
in deze altijd schaduwrijke hoek tussen stuw en brug.
Als schildwachten op een verloren post
tussen obscuur groen, fabrieksterreinen,
een oude krachtcentrale, het zachte suizen
van de Filter Beds en het gedempte ruisen van de kleine stuw.’
Dit was een passage waarmee ik had geworsteld, vooral met de laatste zin, die in het boek veel langer is (zie hieronder) en die ik wel tien keer had herschreven en tien maal tien keer hardop had gelezen om het juiste ritme te vinden. Dat een recensent er een gedicht in zag en dat ook opschreef op het literaire weblog Tzum, voelde als een compliment. Naam van de recensent: Remco Ekkers, zelf dichter. Op de dag waarop ik dit schrijf (6 juni) google ik hem nog even om wat meer werk van hem te zien. En lees tot mijn verbijstering dat hij twee dagen geleden, op 4 juni 2021, is overleden. Het stemt me extra dankbaar. Hierna de passage waarop hij zich baseerde:
Chagrijnige zwanen hielden de wacht over de tamme, bevaarbare Lea, vlak na de vertakking bij de stuw, waar de wilde Lea zich afsplitste. Norse bewakers, voor een deel al ten prooi aan de nabije verwildering, in oud geworden zwanenwit dat, hoe vuil het ook was, oplichtte in deze altijd schaduwrijke hoek tussen stuw en brug. Als schildwachten op een verloren post, tussen obscuur groen, fabrieksterreinen, een oude krachtcentrale, het zachte suizen van de Filter Beds en het gedempte ruisen van de kleine stuw, geheimenbewaarders van het verleden, van heen en weer varende schepen vol koopwaar en handelsgoederen, van vermoeide scheepsjagers en bezwete trekpaarden, van stadsrandlanterfanters, van steenbakkers aan de achterkant van het terrein langs het kanaal, zo volhardden de oude vermoeide zwanen op bevel van een ver verwijderde koninklijkheid, die hier alleen nog te zien was in de vorm van hun op het stille wateroppervlak deinende en drijvende groepje.
En wat het vertalen van gedichten betreft, wie weet, misschien moet ik daar toch nog eens over nadenken.