Over Hans Erich Nossack: Op z’n laatst in november

Uitgeverij Oevers, 2023

Hans Erich Nossack (1901-1977) was een toonaangevend dichter en romancier, die in de tweede helft van de vorige eeuw regelmatig werd vergeleken met schrijvers als Kafka en Camus en in één adem werd genoemd met beroemdheden als Uwe Johnson, Elias Canetti, Heinrich Böll, Siegfried Lenz, Peter Handke, etc., maar merkwaardig genoeg is er tijdens zijn leven amper iets van hem in het Nederlands vertaald. Uitgeverij Oevers waagde zich aan een inhaalslag. In 2021 verscheen in de vertaling van Ronald Vlek Het onmogelijke bewijs, ooit in een talkshow door cabaretier, taalkundige en schrijver Wim Daniëls bejubeld als het beste boek dat hij ooit las. Duitse critici beschouwen het onderhavige boek als zijn beste werk, ook nu nog, en dat is niet vreemd. Op z’n laatst in november (1955) is een klassieke roman, waarmee ik bedoel: een roman die de tand des tijds heeft doorstaan, die voor het publiek van nu even boeiend is als voor lezers uit de jaren vijftig en die ook in de toekomst nog zal worden gelezen. De roman, die speelt in het Duitsland van na de oorlog, gaat over het Wirtschaftswunder, de kilte van het kapitalisme, de positie van vrouwen als aanhangsel van hun echtgenoot, de positie van mannen in de ratrace, over hypocrisie en de verdrongen schaamte over de oorlog, maar vooral over de liefde. De rode draad is de passie tussen Marianne Helldegen, de echtgenote van een rijke ondernemer, en Berthold Möncken, een veel minder bemiddelde, maar dan ook niet in geld geïnteresseerde schrijver. De ondernemer heeft ter meerdere eer en glorie van zijn firma, en om te laten zien dat zakenlieden geen cultuurbarbaren zijn, een literaire prijs in het leven geroepen, Möncken is de eerste die hem krijgt. De echtgenote vertegenwoordigt bij de uitreiking haar man, die helaas voor dat soort tierelantijnen geen tijd heeft. De echtgenote en de schrijver voelen zich onweerstaanbaar tot elkaar aangetrokken. Wat leidt tot de woorden die de eerste zin van de roman vormen:

Wir dürfen keinen Fehler machen, wollte ich zu ihm sagen, doch als ich ihn ansah, ließ ich es.

Op het eerste gezicht eenvoudig te vertalen. ‘We mogen niets fout doen, wilde ik tegen hem zeggen, maar toen ik hem aankeek ….’ en dan hapert de vertaalster, ‘…liet ik het’, tikt ze tegen beter weten in, maar in haar hoofd knippert al het signaal dat waarschuwt: kan niet, zo zeggen wij dat niet. Waarom niet, roept het germanismeduiveltje, in het Duits kan het toch ook? Tja. Misschien omdat de dentale -t- op die plek veel minder zijn mannetje staat dan de sissende -s-?  De vertaalster gebiedt de germanismeduivel zich weg te scheren en lost het probleem op.

We mogen niets fout doen, wilde ik tegen hem zeggen, maar toen ik hem aankeek, slikte ik mijn woorden in.

Bijzondere vertelinstantie

De vrouw die dit zegt is de hoofdpersoon en tevens de vertelster. Als lezer bezien we de gebeurtenissen en de wereld waarin ze zich afspelen vanuit haar perspectief, en dat bepaalt ongetwijfeld het succes van deze roman. Marianne Helldegen is de vrouw van een ambitieus zakenman en dat is ook meteen haar levenstaak: de decoratieve, charmante echtgenote spelen, die zich bij alles wat ze doet of nalaat dient af te vragen of het in belang is van de firma. Als vertelster is ze volstrekt eerlijk en daardoor soms vlijmscherp en heel geestig, ook zichzelf spaart ze niet. Het is niet haar bedoeling kritisch te zijn, ze steekt niet opzettelijk de draak met de burgerlijke bekrompenheid van haar man en de blaaskakerij in de kunstwereld, ze neemt waar en noteert, en de lezers mogen hun conclusies trekken. En die hebben algauw door dat het lege leven waarin deze gevoelige, intelligente, filosofisch ingestelde vrouw gevangenzit haar verstikt. Is het dan een wonder dat ze van het ene op het andere moment man en kind verlaat en meegaat met de schrijver die ze zojuist heeft leren kennen? Helaas gaat ze er weinig op vooruit. Ook de schrijver heeft geen oog voor haar, ook hij gaat net als haar man volledig op in zijn werk, ook al is dat van een andere aard. Uiteindelijk gedraagt ook hij zich tegenover haar behoorlijk hufterig, en ook die conclusie mag je als lezer zelf trekken. Marianne Helldegen wijt de mislukking van het avontuur aan de fout waarvan ze in de eerste regel van het boek zei dat ze die niet mochten maken: in haar ogen hebben ze het geluk laten schieten.

We waren gelukkig geweest, ook hij, dat weet ik zeker. Ook al duurde het niet lang en was het een heel ander geluk dan ik ooit had gedacht, het was geluk. Of zelfs meer dan geluk, als zoiets al bestaat. Het was volledige afwezigheid, geen verleden en geen toekomst. En alleen omdat we dat geluk hadden gekend, zijn we daarna zo ongelukkig geworden, anders zouden we het helemaal niet weten.

De naam Freud komt in de roman niet voor, maar spookte bij het vertalen wel door mijn brein. ‘De bedoeling dat de mens gelukkig is, komt in het plan van de schepping niet voor,’ zegt Freud in Het onbehagen in de cultuur. En hij legt uit dat geluk per definitie ‘een voorbijgaand fenomeen’ is en ieder voortduren van een vurig gewenste situatie hooguit ‘een lauw welbehagen’ oplevert. Zo beschouwd, en dat is de tragiek van dit verhaal, zet de vrouwelijke hoofdpersoon alles op het spel om iets te vinden wat niet bestaat. In de Duitse literatuurkritiek wordt zij niet voor niets vergeleken met Madame Bovary.

Ode aan de Konjunktiv

Toen ik het aanbod kreeg om deze roman te vertalen heb ik ja gezegd vanwege het verhaal, en vanwege het ingenieus vertelde en adembenemende slot, waar ik verder niets over zeg want dat zou een spoiler zijn. Maar dat was niet de enige en zelfs niet de belangrijkste reden. Die was – ik kan het niet anders zeggen – het mooie Duits, en dan vooral die verrukkelijke Konjunktiv. Een tamelijk willekeurig voorbeeld, waarbij het gaat om een gesprek tussen de schrijver en de heer Blanck, de rechterhand van de rijke ondernemer:

Doch Berthold wollte nichts trinken und Blanck pflichtete ihm bei: auch ihm sei nicht danach; er müsse dem Herrn Direktor noch einige wichtige Akten vorlegen, und auch das Programm für morgen sei noch nicht durchgesprochen. Woraufhin Berthold ihn bat, sich doch ja nicht durch ihn stören zu lassen, aber Blanck beteuerte, das sei nicht der Fall, im Gegenteil, es sei ihm eine Ehre usw. Und Herr Möncken lege doch bestimmt Wert darauf, dem Herrn Direktor persönlich seinen Dank auszusprechen. Ja, das könne er tun, meinte Berthold und sah unhöflicherweise auf die Uhr.

Maar Berthold wilde niets drinken en Black viel hem bij. Ook hij hoefde eigenlijk niets, want hij moest de directeur nog een paar belangrijke stukken voorleggen en ze hadden ook het programma voor de volgende dag nog niet doorgenomen. Waarop Berthold zei dat hij zich door hem vooral niet moest laten ophouden, maar Blanck verzekerde hem dat daarvan geen sprake was, integendeel, het was hem een eer enzovoort. En de heer Möncken stelde het vast ook op prijs de directeur persoonlijk te kunnen bedanken. Ja, dat zou hij kunnen doen, zei Berthold en hij keek onbeleefd op de klok.

Sei, müsse, lege … de Duitse Konjunktiv wordt onder andere gebruikt als je iemand niet letterlijk citeert, maar haar of zijn woorden weergeeft in wat wij de indirecte rede noemen. Geen ist of war, maar sei. Geen muss of musste, maar müsse. Het is een aparte werkwoordsvorm waarover het Nederlands niet beschikt en die een beroep doet op de inventiviteit van de vertaler. Ook in het Duits bestaan er overigens andere oplossingen. Maar die laat Nossack links liggen. Deze roman leest bijna als een ode aan de Konjunktiv. Het leek mij heerlijk (en het bleek ook heerlijk) om telkens net zo lang te puzzelen tot ik die elegante werkwoordstijd zo elegant mogelijk had vertaald.

Wijze les

Tot slot een passage die niet alleen typisch is voor de vertelwijze van Marianne Helldegen, maar waar je als lezer ook iets aan kunt hebben in je eigen liefdesleven.

Ik zei bij mezelf dat ik heel nuchter met hem moest praten, alsof het de gewoonste zaak van de wereld was. We zijn een tijdje samen geweest, goed, maar nu wordt het hoog tijd om uit elkaar te gaan (…) Maar ik was bang dat het er verkeerd uit zou komen, en als ik dan mijn eigen stem anders had horen praten dan ik wilde, had ik het niet uitgehouden en was ik vast naar hem toe gelopen. (…) En misschien, dat was nog gevaarlijker geweest, zouden we ook de liefde hebben bedreven, want dat gebeurt volkomen tegen je wil wanneer je elkaar uit verdriet omhelst, je moet elkaar niet aanraken als je verdrietig bent. Misschien is het genoeg voor een uur of twee of ook voor een nacht, je wint er wat vermoeidheid mee, maar als het begint te schemeren en de eerste voetstappen op straat te horen zijn, ben je armer dan eerst, je hebt ook het verdriet weggewerkt en hebt helemaal niets meer.

Josephine Rijnaarts vertaalde onder andere werk van Esther Kinsky,  Daniel Kehlmann, Bodo Kirchhoff,  Werner Bräunig, Heinrich Mann, Ilija Trojanow, Eugen Ruge, Joachim Meyerhoff, Regina Ullmann, Vicki Baum. In 2021 kreeg zij de Letterenfonds Vertaalprijs. Eerder dit jaar verscheen het door haar uit het Frans vertaalde Hitte van Victor Jestin. Haar vertaling van de nieuwe roman van Esther Kinsky verschijnt in augustus. Momenteel werkt zij aan de nieuwe roman van Daniel Kehlmann, waarvan de vertaling begin volgend jaar verschijnt.

Type je zoekwoorden hierboven en druk op Enter om te zoeken. Druk ESC om te annuleren.

Terug naar boven