Literair vertalers vertalen meestal maar uit één taal. Soms uit twee. Zijn het er meer dan twee, dan oogst je bij buitenstaanders misschien bewondering, maar de insiders kijken je toch een beetje vreemd aan. Je laadt de verdenking op je dat je het uit geen van die talen echt goed doet. Helemaal onbegrijpelijk is die reactie niet. Je moet immers niet alleen een uitstekende kennis van de brontaal hebben, maar ook goed op de hoogte zijn van de bijbehorende cultuur. Toen ik wist dat ik vertaler wilde worden wist ik niets van dit soort conventies. Ik dacht juist: leer zoveel mogelijk talen zo goed mogelijk, dan vind je vast makkelijk werk. Dus na de middelbare school woonde en werkte ik (als secretaresse) tweeënhalf jaar in Franstalig Brussel en daarna tweeënhalf jaar in München. Engeland moest volgen, maar daar stak de liefde een stokje voor, en ik wilde ook eindelijk weleens studeren. Frans en Engels op het unieke en allang weer opgeheven Instituut voor Vertaalkunde. Daarna Franse en Duitse taal- en letterkunde aan de Universiteit van Amsterdam. En toen ging ik vertalen: uit het Frans, uit het Duits, uit het Engels. En ik maakte kennis met de conventies. En merkte dat je juist makkelijker werk vond als je maar uit één taal vertaalde. Dat je dan serieuzer werd genomen door uitgevers. Dat zij je makkelijker wisten te vinden als je maar in één hokje zat. En zo werd ik na een aantal drietalige jaren literair vertaler Duits-Nederlands. Met af en toe fantoompijn, want ik miste de andere talen, vooral het Frans. Dus toen Chris de Jong van uitgeverij Koppernik, met wie ik het over die pijn had gehad, mij La chaleur van Victor Jestin aanbood, heb ik de kans met beide handen gegrepen. In mei ligt Hitte in de winkel. Het was heerlijk om weer eens uit het Frans te vertalen en het smaakt naar meer. Maar in professioneel opzicht kamp ik nu natuurlijk wel met een identiteitsprobleem. Ben ik nog wel literair vertaler Duits-Nederlands?