De landweg

(fragment)

De muis

De dood stond klaar in de vorm van een val. Maar voordat zijn tijd was gekomen, moest de muis de muur van mijn slaapkamer nog doorknagen. Hij moest zich door een lange smalle gang en mijn slaap heen knagen.

Af en toe sloeg ik met mijn vuist tegen mijn bed en schrok er zelf van, zo denderde het geluid over alles heen wat ’s nachts voorstelbaar is. En ik meende te merken dat ook de muis terugdeinsde. Maar nog voordat de golf van schrik overging in stilte, was in de verte dat zachte geknaag alweer te horen. Het klonk zo zacht dat het alleen hoorbaar was voor iemand die alleen in zijn huis, bij een door de maan beschenen veld aan de rand van een bos, op zichzelf terug is geworpen. Als zijn eigen jachthond bewaakt hij zichzelf (…) Hoe zou het geknaag van een muis hem kunnen ontgaan? Hij voelt het in zijn bloed. Dus stak ik opnieuw mijn kaars aan, die banvloek voor alle viervoetige indringers. Maar de kaars leek niet zo te zijn als in andere nachten, waarin hij met engelenvleugels beschermend boven de donkere afgrond van de angst zweefde en de schaduw bezielde, zodat ook die nog licht gaf… In plaats daarvan koos hij plotseling de kant van mijn vijand en werd hij in zijn kandelaar zelf een soort knagend wezen. Hij vrat mijn slaap weg en joeg de muis geen angst aan.

Maar de muis was ook nog niet waar ik was, in dat nachtelijke licht. Dat moest nog komen. Ondertussen viel ik in slaap en droomde ik bij het schijnsel van de kaars. Ik droomde van een stad, van zijn onderaardse gangen. Toen werd ik weer wakker. Deze oneigenlijke nacht pakte me de rust die hij me had gegeven weer af. De muis knaagde harder dan eerst. Het licht brandde nog. Ik gaf weer een dreun met mijn zichzelf pijnigende vuist. Daarna werd het stil, maar alleen zolang de schrik, onze gemeenschappelijke schrik duurde. En voor hij opging in het niets, voor dat zeer zachte geknaag weer begon, wendde ik me op zoek naar hulp, wederom in de voetstappen van het oneindige, tot een geluid dat zichzelf toebehoorde: de klok. Hij tikte alsof zijn minuten een spel voor de sterren waren. Ik voelde me één met die klok. Ik luisterde ernaar alsof ik luisterde naar het kloppen van mijn eigen bloed. Maar wie begon ermee te wedijveren, zachter en verder weg dan een klokje kan? De muis. Ik moest bijna lachen. Maar dat doe je ’s nachts niet. Het is gevaarlijk om ’s nachts te lachen.

 

[fragment uit Regina Ullmann, De landweg, verhalen (Die Landstraße, 1921), vert. Josephine Rijnaarts. Lebowski 2016]

 

Waardering

Met meesterhand beschrijft de Zwitserse Regina Ullmann de eenzaamheid en armoede die ze zo goed kende. (…) Een vink zong ‘alsof hij een klaterend beekje was dat op het idee was gekomen zelf de noten te zingen die er in liedjes aan werden toegeschreven. Het klonk alsof het liedje zich het liedje zelf weer voor de geest haalde.’ Dat is het muziekje van Regina Ullmann, die haar geluid vond door van zichzelf uit te gaan, ongeacht de conventies en consequenties. (…) Met verwondering en zonder klagen schreef Regina Ullmann een klein oeuvre van verhalen en gedichten. Misschien was ze nooit echt alleen. Van de eenzaamheid maakte ze een metgezel die haar altijd trouw bleef.’ Arjan Peters in de Volkskrant

Type je zoekwoorden hierboven en druk op Enter om te zoeken. Druk ESC om te annuleren.

Terug naar boven