Groepjes mannen en jongens in pak, met donkere snorren, kwamen me tegemoet. De meeste winkels waren nog dicht, de lucht was grijs en ik had kippenvel van de kou. Ik keek naar de grond en probeerde de langwerpige plassen te ontwijken. Ik zocht een café waar ik als vrouw probleemloos terecht kon. Het was donker geworden en ik wist dat het sowieso waanzin was wat ik deed.
‘Ik ben Ismaël.’
Hij stelde zich voor in het Engels, ik antwoordde in het Arabisch. Ismaël gaf me vol respect een hand. Voor iemand van zijn lengte had hij een verrassend slappe handdruk. Hij leek heel jong.
Nadat ik tot de conclusie was gekomen dat ik niets meer voor Tal voelde, had ik me verontschuldigd en gezegd dat ik naar de wc moest. Daarna was ik door een raam naar buiten geklommen en de straat op gerend. Nu zat ik in mijn eentje in het centrum van Ramallah. Om me heen een tiental mannen in pak. Maar Ismaël was de enige die naar me toekwam.
‘Waar kom je vandaan?’
‘Uit Duitsland.’
‘Echt waar?’
‘Ja.’
Hij kwam naast me zitten.
‘Waar heb je Arabisch geleerd? Van een man?’ vroeg hij.
‘Ja.’
‘Je bent getrouwd?’
Ik knikte.
Ismaël zuchtte: ‘Ik ook. Lastig. Je ziet er helemaal niet uit als een Duitse.’
‘Hoe zien Duitsers er dan uit?’
‘Geen idee.’
‘En Russen, hoe zien Russen eruit?’ vroeg ik.
Hij haalde zijn schouders op en zei: ‘Als mensen die van berken houden.’
‘En Amerikanen?’
‘Je hoeft maar om je heen te kijken. Het stikt er in Palestina van.’
‘En Palestijnen?’
‘Als mensen die gewend zijn lang te wachten.’
Ik moest lachen. Ismaël grijnsde vergenoegd, leunde naar achteren en stak een sigaret op.
‘Je rilt van de kou,’ zei hij.
‘Nee, hoor.’
‘Jawel, ik zie het toch. Neem mijn jasje maar,’ zei hij.
‘Nee.’
Ismaël trok zijn colbertje uit en legde het op tafel. Ik schudde mijn hoofd en het jasje bleef op tafel liggen. Nu hadden we het allebei koud.
‘Wat doe je hier?’
Ik glimlachte en haalde mijn schouders op.
‘Zit je op iemand te wachten?’
Ik ontkende met een hoofdbeweging.
‘Werk je hier? Zit je bij een internationale organisatie? Of ben je met een rijke Arabier getrouwd?’
Ismaël streek door zijn haar, langzaam en met beide handen, waarbij hij zijn voorhoofd fronste. Hij bewoog op dezelfde manier als Elisja en had een soortgelijke stem.
‘En jij, wat doe jij?’ vroeg ik.
‘Het grootste deel van de tijd … in de shit zitten.’ Hij lachte hard om zijn eigen grapje. ‘Ik ben fotograaf.’
Ik grinnikte, alles paste.
[fragment uit Olga Grjasnowa: Een Rus is iemand die van berken houdt (Der Russe ist einer, der Birken liebt 2012), vert. Josephine Rijnaarts. Bezige Bij, 2013]