1 Oktober 1989
Eigenlijk was het een kattensprongetje – maar Nedjezjda Ivanovna, die naast hem liep, kwam op haar kapotte voeten zo langzaam vooruit, dat het huis van zijn moeder onbereikbaar ver leek. Kurt had het gevoel dat ze pas op de plaats maakten. Zijn behoefte aan beweging werd bij elke stap groter. Hij kon niet uitstaan dat het zulk mooi weer was. Het trekken in zijn buik werd erger. Het zat hem dwars dat hij vanochtend niet gewoon de deur achter zich dicht had getrokken en naar het wildpark was gegaan om een uur of twee met flinke stappen tussen de bomen te wandelen.
Het had geen zin om met Irina te praten. Ze zat boven in haar kamer naar Vysotski te luisteren. Het huis dreunde ervan. Kurt dacht het door ramen en deuren heen dringende gebrul nog steeds te horen. Alsof er iemand werd vermoord. Ongeluksmuziek, dacht Kurt. Muziek – als je het al muziek kon noemen – die door Irina werd gebruikt om dieper weg te kunnen zakken in haar ellende. En dat was precies wat Kurt zo tegenstond: die drang om zich te wentelen in haar ellende, die Irina de laatste tijd, nadat ze jarenlang niets van haar Russische wortels had willen weten, in verband bracht met haar Roesiesche zil.
Daar kwam de alcohol bij – een goedje dat het toch al speciaal voorzien leek te hebben op de Roesiesche zil. In tegenstelling tot hem had Irina altijd al flink gedronken, maar tot nu toe was het een soort ‘sociaal drinken’ geweest. Dat ze zich in haar kamer terugtrok en zich, luisterend naar Vysotski, in alle eenzaamheid bedronk, was een tamelijk nieuw fenomeen. Een alcoholiste was ze niet; soms dronk ze dagen of zelfs weken geen druppel. Toch maakte Kurt zich ongerust als hij dacht aan de welhaast onbeheersbare kettingreactie die één cognacje bij haar teweeg kon brengen.
‘Eén cognacje maar’ – Kurt had het haar na het nieuws over Sasja’s vlucht niet kunnen weigeren. Maar nauwelijks had ze dat ene cognacje gedronken of ze had er, dwingend en fel, nog een (‘het laatste, kom op’) gewild. Daarna had ze op het ordinaire af zitten schelden op Catrin, die ze (misschien niet helemaal ten onrechte) ervan verdacht Sasja tot zijn vlucht te hebben overgehaald. Haar derde glas cognac schonk ze zelf in en ze werd haast handtastelijk toen Kurt haar de fles wilde afpakken. Daarna hoefde Kurt haar – om haar wanhoop te verzachten – alleen nog maar voorzichtig eraan te herinneren dat ze, omdat ze al boven de zestig was en de pensioengerechtigde leeftijd had bereikt, het recht had om haar zoon in het Westen te bezoeken, of haar woede richtte zich op hem, Kurt, omdat hij van haar durfde te verlangen dat ze naar ‘dat mens’ toeging, bij wie ze nooit een voet over de drempel zou zetten, en uiteindelijk zelfs op Sasja, over wie ze nooit een kwaad woord had willen horen. ‘Mijn zon heeft me verradden’, luidde de formulering waarmee ze uiteindelijk haar teleurstelling tot uitdrukking bracht, en hoewel Kurt bij zichzelf een zweem van genoegdoening had bespeurd omdat Sasja er nu ook eens van langs kreeg, was hij dapper tegen haar ingegaan en had hij tenminste die ene, eenvoudige waarheid tegen Irina’s vernietigende en zelfs voor haar doen indrukwekkend irrationele aanvallen proberen te verdedigen: dat Sasja’s vlucht niet tegen haar persoonlijk gericht was! Daarna had Irina zich met de rest van de fles en het eigenaardige dreigement dat ze een hond zou nemen in haar kamer teruggetrokken, en Kurt had voor zichzelf aardappelen gebakken.
[fragment uit Eugen Ruge, In tijden van afnemend licht (In Zeiten des abnehmenden Lichts, 2011), vert. Josephine Rijnaarts. De Geus, 2012.]
Waardering
- Deutscher Buchpreis 2011
- Genomineerd voor de Europese Literatuurprijs 2013 (longlist)
- Eugen Ruges In tijden van afnemend licht is een feest voor de lezer, ook al door de sublieme dialogen en de vele alledaags-waanzinnige scènes uit het leven, niet alleen in de DDR. Wil Rouleaux. NRC Handelsblad
- Knap bedacht en knap geschreven. Bij het lezen zie je de film al voor je. En de locatie staat ook al vast: de villawijk in Potsdam-Babelsberg, waar Ruge opgroeide. Antoine Verbij in Trouw