Toen verscheen Tijl voor het open raam van de kerktoren. Hij zwaaide, sprong op de vensterbank en stapte op het koord. Hij deed alsof het niets voorstelde. Hij deed alsof het een doodnormale stap was. Niemand van ons zei iets, niemand riep, niemand bewoog, we hielden onze adem in.
Hij wankelde niet en hoefde niet naar evenwicht te zoeken, hij liep gewoon. Zijn armen bungelden langs zijn lichaam, hij liep zoals je op de grond loopt, het enige wat er gekunsteld uitzag, was dat hij zijn ene voet telkens precies voor de andere zette. Je moest heel scherp kijken om de lichte heupbewegingen te zien waarmee hij de schommeling van het koord opving. Hij maakte een sprong en zakte bij het neerkomen maar heel even door zijn knieën. Daarna wandelde hij met zijn handen op zijn rug gevouwen naar het midden. De mus vloog op, maar ging na een paar vleugelslagen weer zitten en draaide zijn kopje om; het was zo stil dat we hem hoorden tjilpen en piepen. En natuurlijk hoorden we onze koeien.
Boven ons hoofd keerde Tijl Uilenspiegel om, langzaam en nonchalant, niet als iemand die in gevaar verkeert, maar als iemand die nieuwsgierig rondkijkt. Zijn rechtervoet stond in de lengte op het koord, de linker dwars, zijn knieën waren een beetje gebogen en hij had zijn vuisten in zijn zij gezet. En opeens begrepen we, wij allemaal zoals we naar hem stonden te kijken, wat lichtheid was. We begrepen hoe het leven kon zijn voor iemand die echt doet wat hij wil en nergens in gelooft en niemand gehoorzaamt; we begrepen hoe het zou zijn om zelf zo’n mens te zijn en we begrepen dat we nooit zo zouden worden.
‘Trek jullie schoenen uit!’
We wisten niet of we het wel goed hadden verstaan.
‘Trek ze uit!’ riep hij. ‘Ieder zijn rechterschoen. Niet vragen, doen, het wordt leuk. Vertrouw me, trek hem uit. Oud en jong, vrouwen en mannen! Iedereen. De rechterschoen.’
We staarden hem aan.
‘Tot nu toe was het toch ook leuk? Willen jullie niet meer? Ik laat jullie nog iets zien, trek een schoen uit, ieder zijn rechterschoen, vooruit!’
(…)
‘En nu gooien!’ riep hij met een hoge, heldere stem. ‘Niet nadenken, niet vragen waarom, niet aarzelen, het wordt een vrolijke boel. Doe wat ik zeg. Gooien!’
(…)
Hij had gelijk, het was een vrolijke boel, en sommigen hadden er zelfs zo’n lol in dat ze ook hun linkerschoen uittrokken. Anderen gooiden met hoeden en lepels, met kruiken die aan diggelen vielen, en natuurlijk waren er ook een paar die met stenen gooiden. Maar toen hij begon te praten, ebde het lawaai weg en luisterden we naar zijn stem.
‘Stelletje sukkels.’
We knipperden met onze ogen, de zon stond laag. Wie op het plein achteraan stond, zag hem duidelijk, voor de anderen was hij een silhouet.
‘Malloten. Druiloren. Mafkikkers. Lapzwansen. Addergebroed. Kale kakkerlakken. Ga ze maar weer halen.’
We verstijfden.
‘Of lukt dat niet? Kunnen jullie ze niet meer vinden? Zijn jullie daar te stom voor?’ Hij lachte mekkerend. De mus vloog op, steeg boven de daken uit, was verdwenen.
We keken elkaar aan. Wat hij gezegd had, was gemeen, maar ook weer niet zo gemeen dat het niet nog steeds een grap kon zijn, een van zijn brutale streken. Daarom was hij immers beroemd, hij kon het zich veroorloven.
[fragment uit Daniel Kehlmann, Tijl (Tyll, 2017), vert. Josephine Rijnaarts. Querido, 2017]
Waardering
- Boek van de maand in De Wereld Draait Door, november 2017
- Genomineerd voor de Europese Literatuurprijs 2018 (shortlist)
- Geweldige passages zijn het, waarin Daniel Kehlmann (1975, auteur van onder meer de internationale bestseller Het meten van de wereld) op een bijna achteloze manier onderstreept hoe goed hij kan schrijven: uitgebreid en toch nergens langdradig, beeldend zonder dat het overtollig wordt, en misschien wel het belangrijkste: vol mededogen met de personages van wie hij tegelijk haarfijn de tekortkomingen laat zien. Thomas Heerma van Voss in De Groene Amsterdammer
- Welkom in de koude, duistere wereld die Kehlmann oproept. Een wereld van kindersterfte en bijgeloof. Van spookwouden en behekste bomen. Van pest en Inquisitie. Van hertogen en huurlingen. (…) Ik heb er, lezend, middenin gezeten. Midden in deze waanzin. De Duitse landstreken waren in 1648 bedekt met as. Zo’n verbrande wereld oproepen is het werk van een groots verteller. Wim Boevink. Trouw
- Kehlmann is een hypnotiserende verteller die het verleden voelbaar maakt. Karen Billiet. De Standaard.
- Kehlmann is een sterk stilist, knap verhalenverteller en goede plotbouwer. In zijn werk speelt hij vaak met het verschil tussen werkelijkheid en fictie. Dat laat hij ook in Tijl Het is knap hoe Kehlmann vasthoudt aan zijn eigen, soms wat dromerige stijl, en tegelijk geloofwaardig schrijft over een wereld met beulsknechten en drakendeskundigen. Jerker Spits op Athenaeum.nl
- Kehlmann voert vele verrassende personages op en toont zich daarbij even grappig als erudiet. (…) Tijl is voor mij een van de beste Duitstalige romans van het afgelopen jaar. Wim Michiel. Knack
- Dompel je onder in de wervelende taal van Kehlmann, ruik hoe de kadavers op de slagvelden stonken, leer Kircher, Frederik, Elisabeth, Claus, Tijl en al die anderen kennen als mensen van vlees en bloed. Kehlmann geeft op een sprankelende manier een inkijk in ’s mensen ambities en onmacht in de vroege 17deeeuw zonder naar archaïsche taal te grijpen. Lees Tijl. Adri Alting. Literair Nederland (literairnederland.nl)
Waardering van de vertaling
- De vertaling van Rijnaarts is goed. Zo weet zij bijvoorbeeld het poëtische, betoverende eerste hoofdstuk (…) goed om te zetten in het Nederlands. De bewoners van een stadje bidden dat de oorlog hun stad zal overslaan. Het bidden is voor niets, vrijwel alle inwoners worden afgeslacht en aan het eind van dat hoofdstuk spreken de doden, die nog moeten wennen aan hun dood-zijn. ‘Der Tod ist immer noch neu für uns, und die Dinge der Lebenden sind uns nicht gleichgültig. Denn es ist alles nicht lange her.’ De vertaling daarvan luidt: ‘De dood is nog altijd nieuw voor ons en de dingen van de levenden laten ons niet koud. Want het is allemaal nog niet zo lang geleden.’ Arnon Grunberg in de Volkskrant.
- Tijl geeft Elisabeth Stuart een wit schildersdoek cadeau. In de joyeuze vertaling van Josephine Rijnaarts met deze woorden: ‘Het is magie, kleine Liz. Wie buitenechtelijk geboren is, kan het niet zien. Wie dom is, ziet het niet. Wie iets in zijn schild voert, niet te vertrouwen is of opgroeit voor galg en rad, wie een slijmbal is of een ploert of een onbeschofte hark, kan het niet zien, hij ziet een leeg doek.’ Nynke Verschuur in NRC Handelsblad.
- Het Nederlands klinkt in de vertaling van Josephine Rijnaarts net zo levendig als het origineel. Jerker Spits op athenaeum.nl